Grootzeil

(Nieuwe pagina aangemaakt met ' {{Light Context |Supercontext=PR SSM 00119 |Topcontext=PR SSM 00119 |Heading=Grootzeil }}')
 
(Label: visualeditor)
Regel 1: Regel 1:
 
+
'''Benamingen rond het grootzeil'''
  +
{| class="wikitable"
  +
|11
  +
|'''rakbanden'''
  +
|Touwlussen waarmee het  voorlijk van het grootzeil aan de mast is verbonden
  +
|-
  +
|12
  +
|'''kloten'''
  +
|doorboorde houten kralen, op  de rakbanden geregen. De kralen rollen langs de mast en maken het zeilhijsen  daarmee lichter
  +
|-
  +
|13
  +
|'''dirk'''
  +
|ook wel: kraanlijn. Loopt van  de mastvoet, via blok in de masttop, naar een haak op het eind van de giek.  Bedoeld om de giek mee op te hijsen. Wordt ook als val voor de bezaan  gebruikt.
  +
|-
  +
|14
  +
|'''dirkloper'''
  +
|de giek is te zwaar om  rechtstreeks aan de (enkelvoudige) dirk op te hijsen. Daarom zit er een  enkelschijfs blok aan de dirk: de dirkloper. Het halend part is tijdens de  vaart belegd op de klamp. In de haven op de voorste klamp in de zij aan de  hijs-zijde. Dan kan het dirkepoppetje niet stukslaan tegen de mast.
  +
|-
  +
|15
  +
|'''dirkepop'''
  +
|blok tussen dirk en  dirkloper.
  +
|-
  +
|16
  +
|'''zeileval'''
  +
|val in de vorm van een  drieschijfstakel, waaraan de gaffel, en daarmee het grootzeil, wordt gehesen. Het halend part wordt belegd op de klamp. Het eind van het halend part is weer aan de gaffel geknoopt en gaat bij het hijsen dus mee omhoog.
  +
|}
  +
{| class="wikitable"
  +
|17
  +
|'''gaffel'''
  +
|licht gebogen essenhouten  rondhout, waar het grootzeil aan hangt
  +
|-
  +
|18
  +
|'''giek'''
  +
|zwaar rondhout, dat de  schoothoek van het grootzeil uithoudt. Scharnierend aan de mast bevestigd met  een zwanenhals
  +
|-
  +
|19
  +
|'''zwanenhals'''
  +
|ijzeren haak aan de voorkant  van de giek. De haak hangt in een oog aan de mast. De zwanenhals wordt soms  gebruikt om de rijglijn op te beleggen, of de bulletalie, als die niet wordt  gebruikt.
  +
|-
  +
|20
  +
|'''grootschoot'''
  +
|schoot waarmee de stand van  giek en grootzeil t.o.v. het schip wordt bepaald. Loopt over vier schijven.  Het bovenblok hangt aan de giek, het onderblok is een hakblok en zit aan een  ring op de grootschootoverloop.
  +
|-
  +
|21
  +
|'''hakblok'''
  +
|tweeschijfsonderblok van de  grootschoot. De hak wordt gebruikt om de schoot op te beleggen.
  +
|-
  +
|22
  +
|'''halstalie'''
  +
|tweeschijfstakel tussen de  halshoek van het grootzeil en de mast; om het voorlijk strak te kunnen  doorzetten, vooral van belang op aandewindse koersen. Het halend part wordt  belegd op een klamp.
  +
|-
  +
|23
  +
|'''reeflijn'''
  +
|lijn die zigzag door een  serie kousjes ter hoogte van het 1e rif is geregen. Bij het reven wordt deze  strak getrokken, zodat de overtollige buik van het zeil bij elkaar gebonden  wordt. Het doorgetrokken eind wordt belegd op de zwanehals.
  +
|-
  +
|24
  +
|'''rifkousen'''
  +
|set kousleuvers aan het  achterlijk en het voorlijk. Bij het reven laat je het zeil zakken. De  achterste rifkous (1e of 2e) wordt met de smeerreep op de giek getrokken en  wordt schoothoek. De voorste rifkous wordt met de halstalie naar de giek getrokken  wordt halshoek. Er zijn kousleuvers voor het eerste en verder omhoog voor het  tweede rif.
  +
|-
  +
|25
  +
|'''smeerreep'''
  +
|lijn vanaf het eind van de  giek door de 1e rifkous in achterlijk, en vandaar terug naar een schijf op de  giek en verder naar de smeerreeptalie. Door eraan te trekken met de talie,  trek je de rifkous naar de giek. De rifkous fungeert dan als nieuwe  schoothoek; de lengte van het achterlijk is verkleind.
  +
|-
  +
|26
  +
|'''reeftouw of steekbout'''
  +
|als er dubbel gereefd moet  worden, moet de smeerreep uit de 1e rifkous worden gehaald en omgezet naar de  2e. Met een stevig eind touw wordt de 1e rifkous van tevoren geborgd op de  giek. Dat eind touw noem je dan steekbout.
  +
|-
  +
|27
  +
|'''smeerreeptalie'''
  +
|drieschijfstakel, tussen een  vast oog op de giek en het eind van de smeerreep. Het halend part wordt  belegd op een kruisklamp op de giek. (komt nog niet voor op Huizer Botters,  gaat wel in gebruik genomen worden)
  +
|-
  +
|28
  +
|'''bulletalie'''
  +
|Veiligheidslijn: vanaf het  einde van de giek naar de voorbolder. Voorkomt dat het grootzeil onverwachts  kan gijpen op voordewindse koersen.
  +
|-
  +
|29
  +
|'''huik'''
  +
|afdekkleed om opgedoekte fok  of grootzeil mee af te dekken.
  +
|-
  +
|30
  +
|'''bindtouwen'''
  +
|als het zeil gestreken is,  wordt het bij elkaar gebonden op de giek met bindtouwen, die rondom zeil en  giek worden geslagen. Het voorste bindtouw gaat ook over de gaffel, zodat die  ook vastgebonden is.
  +
|-
  +
|31
  +
|'''katoen'''
  +
|het materiaal van het  grootzeil. Mag niet langdurig worden opgedoekt terwijl het nat is, want dan  komt het weer erin. Een nat katoenen zeil moet dus zo snel mogelijk te drogen  worden gehesen.
  +
|-
  +
|32
  +
|'''hennep/manilla'''
  +
|het materiaal van de lijken  van het grootzeil. Natuurvezel, hiervoor geldt hetzelfde als voor katoen.
  +
|}
  +
[[Bestand:Grootzeil.png|miniatuur|605x605px|'''Figuur 1:''' Grootzeil]]
 
{{Light Context
 
{{Light Context
 
|Supercontext=PR SSM 00119
 
|Supercontext=PR SSM 00119

Versie van 5 jun 2017 om 17:42

Benamingen rond het grootzeil

11 rakbanden Touwlussen waarmee het voorlijk van het grootzeil aan de mast is verbonden
12 kloten doorboorde houten kralen, op de rakbanden geregen. De kralen rollen langs de mast en maken het zeilhijsen daarmee lichter
13 dirk ook wel: kraanlijn. Loopt van de mastvoet, via blok in de masttop, naar een haak op het eind van de giek. Bedoeld om de giek mee op te hijsen. Wordt ook als val voor de bezaan gebruikt.
14 dirkloper de giek is te zwaar om rechtstreeks aan de (enkelvoudige) dirk op te hijsen. Daarom zit er een enkelschijfs blok aan de dirk: de dirkloper. Het halend part is tijdens de vaart belegd op de klamp. In de haven op de voorste klamp in de zij aan de hijs-zijde. Dan kan het dirkepoppetje niet stukslaan tegen de mast.
15 dirkepop blok tussen dirk en dirkloper.
16 zeileval val in de vorm van een drieschijfstakel, waaraan de gaffel, en daarmee het grootzeil, wordt gehesen. Het halend part wordt belegd op de klamp. Het eind van het halend part is weer aan de gaffel geknoopt en gaat bij het hijsen dus mee omhoog.
17 gaffel licht gebogen essenhouten rondhout, waar het grootzeil aan hangt
18 giek zwaar rondhout, dat de schoothoek van het grootzeil uithoudt. Scharnierend aan de mast bevestigd met een zwanenhals
19 zwanenhals ijzeren haak aan de voorkant van de giek. De haak hangt in een oog aan de mast. De zwanenhals wordt soms gebruikt om de rijglijn op te beleggen, of de bulletalie, als die niet wordt gebruikt.
20 grootschoot schoot waarmee de stand van giek en grootzeil t.o.v. het schip wordt bepaald. Loopt over vier schijven. Het bovenblok hangt aan de giek, het onderblok is een hakblok en zit aan een ring op de grootschootoverloop.
21 hakblok tweeschijfsonderblok van de grootschoot. De hak wordt gebruikt om de schoot op te beleggen.
22 halstalie tweeschijfstakel tussen de halshoek van het grootzeil en de mast; om het voorlijk strak te kunnen doorzetten, vooral van belang op aandewindse koersen. Het halend part wordt belegd op een klamp.
23 reeflijn lijn die zigzag door een serie kousjes ter hoogte van het 1e rif is geregen. Bij het reven wordt deze strak getrokken, zodat de overtollige buik van het zeil bij elkaar gebonden wordt. Het doorgetrokken eind wordt belegd op de zwanehals.
24 rifkousen set kousleuvers aan het achterlijk en het voorlijk. Bij het reven laat je het zeil zakken. De achterste rifkous (1e of 2e) wordt met de smeerreep op de giek getrokken en wordt schoothoek. De voorste rifkous wordt met de halstalie naar de giek getrokken wordt halshoek. Er zijn kousleuvers voor het eerste en verder omhoog voor het tweede rif.
25 smeerreep lijn vanaf het eind van de giek door de 1e rifkous in achterlijk, en vandaar terug naar een schijf op de giek en verder naar de smeerreeptalie. Door eraan te trekken met de talie, trek je de rifkous naar de giek. De rifkous fungeert dan als nieuwe schoothoek; de lengte van het achterlijk is verkleind.
26 reeftouw of steekbout als er dubbel gereefd moet worden, moet de smeerreep uit de 1e rifkous worden gehaald en omgezet naar de 2e. Met een stevig eind touw wordt de 1e rifkous van tevoren geborgd op de giek. Dat eind touw noem je dan steekbout.
27 smeerreeptalie drieschijfstakel, tussen een vast oog op de giek en het eind van de smeerreep. Het halend part wordt belegd op een kruisklamp op de giek. (komt nog niet voor op Huizer Botters, gaat wel in gebruik genomen worden)
28 bulletalie Veiligheidslijn: vanaf het einde van de giek naar de voorbolder. Voorkomt dat het grootzeil onverwachts kan gijpen op voordewindse koersen.
29 huik afdekkleed om opgedoekte fok of grootzeil mee af te dekken.
30 bindtouwen als het zeil gestreken is, wordt het bij elkaar gebonden op de giek met bindtouwen, die rondom zeil en giek worden geslagen. Het voorste bindtouw gaat ook over de gaffel, zodat die ook vastgebonden is.
31 katoen het materiaal van het grootzeil. Mag niet langdurig worden opgedoekt terwijl het nat is, want dan komt het weer erin. Een nat katoenen zeil moet dus zo snel mogelijk te drogen worden gehesen.
32 hennep/manilla het materiaal van de lijken van het grootzeil. Natuurvezel, hiervoor geldt hetzelfde als voor katoen.
Figuur 1: Grootzeil